
Tolkien avant la lettre: Das Rheingold zet de toon voor Wagners Der Ring des Nibelungen (#1)
Scène 1
Het verhaal start met de oerlelijke Nibelungen-dwerg Alberich. Alberich probeert een van de drie Rijndochters, bloedmooie waternimfen die in de Rijn leven om het Rijngoud te bewaken, te versieren. De dames spelen echter een wreed spelletje met hem; ze flirten, lokken hem mee en duiken dan lachend weg, tot grote frustratie van de dwerg.
Dan breekt de zon door. Het Rijngoud licht op met een magische gloed en trekt direct de aandacht van de dwerg. ‘Wat is dat?’, vraagt Alberich. De naïeve nimfen verklappen het geheim: wie uit dit goud een ring smeedt, wordt heerser over de hele wereld. Er is één voorwaarde: je moet de liefde voorgoed afzweren. De nimfen achten Alberich totaal ongevaarlijk. Hij is immers tot over zijn oren verliefd.
Een grote fout, zo blijkt. Kokend van woede door de plagerijen van de nimfen schreeuwt Alberich: ‘Dan zweer ik de liefde af!’ Hij springt op het goud, grist het weg en verdwijnt in de diepte. De Rijndochters blijven verbijsterd achter, zonder het kostbare en machtige goud dat ze al tijden bewaakten.
Scène 2
Ergens diep in het berglandschap verscholen worden oppergod Wotan en zijn vrouw Fricka wakker met het uitzicht op hun nieuwe stulpje: een gigantisch kasteel, Walhalla genaamd. Het kasteel is gebouwd door de reuzenbroers Fasolt en Fafner. Nu het kasteel klaar is, willen de reuzen graag betaald worden voor hun werk, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
Wotan heeft namelijk Fricka’s zus, de godin Freia, beloofd als loon. En Freia is niet zomaar een godin; zij is de leverancier van de gouden appels die de goden hun eeuwige jeugd geven. Zonder haar worden de goden oud en sterfelijk. Een catastrofaal slechte deal van Wotan dus.
De reuzen komen hun betaling opeisen. Wotan probeert echter tijd te rekken, wachtend op zijn listige raadgever Loge. Net wanneer de reuzen Freia met geweld willen meeslepen, verschijnt Loge. Hij vertelt dat hij zojuist hoorde dat een dwerg genaamd Alberich het Rijngoud heeft gestolen en daarvan een almachtige ring heeft gesmeed. De oren van de reuzen – vooral die van de hebzuchtige Fafner – spitsen zich. Goud klinkt beter dan een godin. Ze stellen een nieuwe deal voor: ze ruilen Freia voor de schat van Alberich, inclusief de ring. Tot die tijd nemen ze de Freia mee als onderpand.
Scène 3
Wotan heeft geen keus. Samen met Loge gaat hij op weg naar de onderwereld Nibelheim om de goudschat van Alberich op te eisen. Nibelheim is een industriële hel vol met zwoegende dwergen. Alberich, met de ring om zijn vinger, heerst als een meedogenloze tiran. Hij heeft zijn broer Mime gedwongen een Tarnhelm te smeden: een magische helm die je onzichtbaar maakt en in elke gedaante kan laten veranderen.
Het feit dat Alberich flink loopt op te scheppen over zijn helm blijkt een waar geschenk voor Wotan en Loge. Ze besluiten zijn trots tegen hem te gebruiken en veinzen daarom een sceptische houding: ‘Een ring die je macht geeft, oké. Maar die helm… Kan die wel echt wat je zegt dat die doet?’ Alberich, vol bravoure, trapt er met open ogen in. Hij zet de Tarnhelm op en verandert in een gigantische, angstaanjagende draak. Loge doet alsof hij doodsbang voor de draak is, maar prikkelt de dwerg verder: ‘Maar kun je ook iets kleins worden? Dat is pas echt handig om je te verstoppen.’
En zo gebeurt het dat Alberich zichzelf verandert in een pad. De gedaanteverwisseling is amper voltooid en BAM! Wotan zet razendsnel zijn voet op de pad zodat deze geen kant meer op kan. De pad verandert weer terug in Alberich, die geboeid wordt meegesleurd naar de bovenwereld.
Scène 4
Terug op de berg wordt de dwerg gedwongen om zijn losgeld te betalen. Alberich roept zijn onderdanen op om de gehele goudschat naar de bovenwereld te brengen. Ook de Tarnhelm moet hij afstaan. Wotan ziet de gouden ring aan Alberichs vinger. ‘Die moet je me ook geven’, beveelt hij.
Alberich weigert, maar Wotan rukt het sieraad met geweld van zijn hand. Nu hij alles kwijt is, doet de dwerg het enige wat hij nog kan: hij spreekt een vernietigende vloek uit over de ring. ‘Wie hem bezit, zal door hebzucht verteerd worden. En wie hem niet heeft, zal moorden om hem te krijgen. De ring zal zijn drager enkel de dood brengen.’
Dan komen de reuzen terug met Freia. Ze eisen dat de schat zo hoog wordt opgestapeld dat Freia er volledig achter verdwijnt. Zelfde de Tarnhelm moet op de stapel om het laatste plukje haar van de godin te verbergen. Maar zelfs dan is het niet voldoende. Fasolt gluurt door een kier en kijkt zo recht in de ogen van Freia. Dat gat moet gedicht worden. Fafners aandacht gaat ook uit naar de ring die inmiddels aan Wotans vinger prijkt.
Wotan, nu zelf al in de ban van de machtige ring, weigert. Op dat moment rijst uit de aarde oergodin Erda op. Ze geeft een ijzingwekkende waarschuwing: ‘Wijk, Wotan, wijk! De ring brengt enkel onheil en het einde van de goden.’ Doodsbang gooit Wotan de ring op de stapel en weet daarmee de zus van zijn vrouw te bevrijden. De vloek van Alberich lijkt bovendien direct te werken. De reuzen krijgen ruzie over de verdeling van de schat. Fafner, de meest hebzuchtige van de twee, slaat zijn broer dood met een enorme knots en verdwijnt met de hele goudschat.
De goden zijn geschokt door alles wat er zojuist gebeurde. Om de grimmige sfeer te doorbreken, creëert de dondergod een onweer dat de lucht schoonveegt, waarna een regenboogbrug naar het nieuwe kasteel Walhalla verschijnt. Terwijl de goden triomfantelijk hun nieuwe paleis betreden, klinkt er vanuit de diepte een klaagzang. Het zijn de Rijndochters, die nog altijd treuren om hun verloren goud. Het zaadje voor de Götterdämmerung, de ondergang van de goden, is geplant.
Het moge duidelijk zijn: Das Rheingold is slechts het begin van een heleboel ellende.
Op zondag 26 april 2026 speelt Antwerp Symphony Orchestra o.l.v. Jaap van Zweden de eerste akte van Die Walküre, de tweede opera van Der Ring des Nibelungen.